Dit is het verhaal over het watererfgoed van de Noordoostpolder. Het verhaal over de geschiedenis van het waterbeheer en met informatie over de dijken, gemalen en sluizen en de inrichting van de vaarwegen. Het unieke karakter van veel van deze elementen in de Noordoostpolder is vaak klein en minder opvallend maar van grote historische waarde. De Rijksdienst voor het Cultureel Ergoed (RCE) selecteerde de Noordoostpolder mede daardoor als een wederopbouwgebied van nationaal belang. Dit nationaal belang onderstreept de unieke positie van deze polder in de Nederlandse poldergeschiedenis.
Na de afsluiting van de Zuiderzee is in 1937 begonnen met de aanleg van de Noordoostpolder. Drie jaar later werd het laatste gat in de 54 kilometer lange dijk gedicht. Op 9 september 1942 viel de Noordoostpolder officieel droog.
Het grootste deel van de Noordoostpolder ligt onder zeeniveau, dit varieert van 1 meter onder NAP tot bijna 5 meter onder NAP. Om het water op peil te houden zijn tochten, sloten, vaarten, stuwen en gemalen aangelegd: het waterbeheersysteem in de Noordoostpolder. Dit waterbeheersysteem is onderdeel van de poldergeschiedenis in Nederland. Een geschiedenis van droogmaken, inrichten en waterbeheer.
De Noordoostpolder is ingedeeld naar het Inrichtingsplan uit 1936: met één centrale plaats (Emmeloord), daaromheen tien kleinere dorpen op fietsafstand vanaf Emmeloord en met meerdere kanalen en vaarten. Dit omdat nog weinig mensen auto's hadden (en de dorpen dus op fietsafstand van Emmeloord moesten liggen) en omdat veel van de landbouwoogst nog per schip werd vervoerd.
Voor de inpoldering van de Noordoostpolder zijn twee dijken aangelegd: een dijk van Lemmer naar Urk en een dijk van Urk naar Blokzijl. In 1940 werden deze dijken met elkaar verbonden. Het dichten van het laatste stuk was een spannend moment: op twee locaties is daarom een sluitgatmonument aangebracht. Namelijk bij: Het sluitgatmonument op het stuk Urk – Blokzijl (Zuidermeerdijk) met een gedicht van Remco Campert en h et sluitgatmonument op het stuk Lemmer – Urk (Westemeerdijk) met een gedicht van Ed Hoornik.
De Noordoostpolder ligt tot vijf meter onder NAP. Het heeft de vorm van een badkuip: aan de randen bij Friesland en Overijssel ligt het gebied 1 meter onder NAP, aan de westelijke kant, bij het IJsselmeer, tot 5 meter onder NAP. Om de waterstand in de Noordoostpolder te beheren, zijn de drie gemalen van de Noordoostpolder gebouwd: Buma, Smeenge en Vissering.
Inlaten zijn vooral nodig aan de randen bij Friesland en Overijssel. De polder is daar het minst diep en het water stroomt weg naar het lager gelegen deel. Om er toch voor te zorgen dat de sloten voldoende water houden, zijn in totaal zeven inlaten aangelegd. De inlaten aan de Repelweg, Blokzijl en Kuinre zijn speciaal omdat ze uitgevoerd zijn in baksteen. De inlaat aan de Repelweg is vrij opvallend door de verdeelwerken achter de inlaat.
Soms hoeft maar voor een klein gebied water van buiten de polder met een hevelpomp ingelaten te worden. Deze pomp is ondergebracht in een zogenaamd hevelhuisje. Het hevelhuisje op de Kadoelerdijk is nog het enige huisje in de Noordoostpolder, een traditioneel uit baksteen opgetrokken gebouwtje. De hevel laat water in uit het Vollenhoverkanaal in een gebied dat water ‘verliest’ door de doorlatende zandbodem en de afstroming naar het lagere deel van de polder
Stuwen zijn nodig voor het waterpeil in de sloten en tochten. Ze werden bij de inrichting van de polder vooral van hout gemaakt, soms met een beweegbare klep. Vanaf de jaren tachtig werden veel houten stuwen vervangen door een exemplaar van metaal of beton.
Stuwputten regelen de hoeveelheid af te voeren water. Door het grote niveauverschil van het waterpeil staan de stuwputten soms op enkele tientallen meters van elkaar. Oorspronkelijk waren er in de Noordoostpolder ongeveer 1.500 stuwputten van beton. Een paar daarvan verkeren nog in originele staat, zoals bij het Waterloopbos.
Duikers leiden het water uit een vaart of sloot onder de weg door. Van de vele betonnen duikers die er indertijd zijn aangelegd, zijn er enkele nog in oorspronkelijke staat. In de Redetocht, onder de Schokkerringweg, ligt een bijzondere wegduiker uit 1950. Deze bakstenen duiker bestaat uit een dubbele rondboog met daarop aansluitend aflopende vleugelmuren. Achter de twee boogvormige openingen bevinden zich gemetselde togen: gewelven waarvan de dwarsdoorsnede een halfronde cirkel is. Zo’n gemetselde wegduiker met ronde toog komt ook nog voor in de Zwijnstocht bij de Zuiderringweg in Ens. Daarnaast is er een oorspronkelijke gemetselde duiker in de Schotertocht die nu wordt gebruikt als faunapassage. Deze duiker is vanaf de weg goed zichtbaar.
Zoals elke polder heeft de Noordoostpolder een stelsel van vaarten voor het beheer van het waterpeil en voor de scheepvaart. Met de aanleg van deze vaarten werd begonnen voordat de dijken klaar waren. De vaargeulen zijn gebaggerd en de vrijkomende grond is deels gebruikt voor de geplande dorpen. Met is voorkomen dat de nog vrij slappe taluds zouden wegzakken.
Vanaf ongeveer 1943 zijn alle vaarten voorzien van een houten oeverbeschoeiing, vaak in de vorm van perkoenpaaltjes. De perkoenpaaltjes zijn alleen nog te zien in een deel van de Lemstervaart. In de jaren zestig werden de perkoenpaaltjes bijna overal in de polder vervangen door damwanden van beton. De vaarten waren in de beginjaren van de polder erg belangrijk als aanvoerroute van materialen voor de bouw van dorpen en boerderijen. Daarna zijn ze vooral gebruikt voor de afvoer van landbouwproducten als graan en suikerbieten. De afmetingen van de vaarten en sluizen zijn afgestemd op de Spits: een veel gebruikt scheepstype in de jaren dertig en veertig.
Er zijn drie hoofdvaarten in de Noordoostpolder. Ze lopen van een van de sluizen naar Emmeloord, het centrum van de polder:
Zijvaarten verbinden de 10 dorpen in de Noordoostpolder met de hoofdvaarten. Bijna alle dorpen liggen aan het einde van een zijvaart en hebben een loswal. Alleen bij Tollebeek ligt een zwaaiplaats in de hoofdvaart, in de Urkervaart. Voor het keren van vrachtschepen in een zijvaart zijn zwaaiplaatsen aangelegd.
De Noordoostpolder heeft 17 zwaaiplaatsen. Een zwaaiplaats maakt het voor een schip mogelijk om te kunnen keren. De zijvaarten en daarmee de zwaaiplaatsen en loswallen waren tot midden jaren zestig vooral in gebruik voor de aan- en afvoer van bulkproducten als meststoffen, graan en suikerbieten. De meeste zwaaiplaatsen zijn verdwenen. In de loop der jaren hebben ze hun functie verloren omdat het vervoer van landbouwproducten door het wegtransport is overgenomen.
Loswallen zijn in eerste instantie aangelegd voor de aanvoer van bouwmaterialen. Vervolgens zijn ze vooral gebruikt door boeren die daar hun product konden storten in de aangemeerde schepen. In totaal zijn er meer dan 30 loswallen: ieder dorp heeft er één van 100 meter. De overige loswallen zijn korter (30 of 60 meter) en liggen verspreid in de polder. Die spreiding was nodig omdat elke boer op een afstand van maximaal 4 kilometer zijn landbouwproducten bij een loswal moest kunnen brengen. De loswallen worden nu gebruikt als steiger voor recreanten of als opslagplaats voor onderhoudsmaterialen.
Landbouwcoöperaties waren destijds verantwoordelijk voor het transport van producten als suikerbieten en graan. Vrachtschepen lagen aan de loswal klaar voor het ophalen van de oogst. De coöperaties hebben gezorgd voor een weegbrug en een overslagkraan of bietenbrug, vlakbij de loswal. De overslagkranen takelden netten met bieten van de boerenkar in het schip. Er zijn nog vier bietenbruggen in de Noordoostpolder: in Marknesse, Emmeloord, Kraggenbrug en bij Ramspol. Er zijn geen overslagkranen bewaard gebleven. De bietenbrug in Kraggenbrug krijgt waarschijnlijk een nieuw leven. In het dorp zijn initiatieven om die steiger samen met de directe omgeving, waaronder de loswal, op te knappen en in te richten als dorpsboulevard. De meeste weegbruggen zijn inmiddels verdwenen. Soms is de plek van een weegbrug nog te herkennen, maar vaak werd hij onderdeel van een park of bestrating. In Emmeloord, Luttelgeest en Kraggenburg zijn ze nog wel en de weegbrug in Kraggenburg is zelfs nog in gebruik. In Emmeloord staan nog twee van de oorspronkelijke weegbruggen bij de Nagelerweg en de Industrieweg (op het terrein van Agrifirm).
Gemaal Buma werd op 7 januari 1941 in gebruik genomen. Op 9 september 1942 viel de Noordoostpolder droog. De gemalen verwijderden circa 1.500 miljoen m3 water uit de polder, waarvan ongeveer 1.000 miljoen m3 door Buma.
Gemaal Smeenge werd op 22 april 1941 in gebruik genomen. Op 9 september 1942 viel de Noordoostpolder droog. Er is circa 1.500 miljoen m3 water uit de polder verwijderd, waarvan circa 375 miljoen m3 door Smeenge.
Het gemaal is in 1941 gebouwd als een van de drie hoofdgemalen van de Noordoostpolder. Recentelijk is de middelste van de drie schoorstenen weer in steen herbouwd.
In de dijken van de Noordoostpolder ligt naast elk van de drie gemalen een sluis om de polder in en uit te kunnen varen. Het gaat om de Friesesluis (naast gemaal Buma), de Voorstersluis (naast gemaal Smeenge) en de Urkersluis (naast gemaal Vissering). Door deze sluizen kan de scheepvaart een hoogteverschil overbruggen tussen de 5 en 6 meter! Twee andere sluizen zijn de Marknessersluis en de Kadoelerkeersluis. Alle sluiscomplexen bestaan uit een combinatie van een schutsluis en een beweegbare brug.
De schutsluis naast het gemaalcomplex Buma bij Lemmer, tussen het IJsselmeer en de Lemstervaart, werd gebouwd in 1939-1941 in opdracht van de Dienst der Zuiderzeewerken. Aan de IJsselmeerkant van de sluis staan een bedieningsgebouwtje voor de sluiswachter en een schotbalkenloods. Daar staat ook een ijzeren constructie met stalen noodschuif, die in de jaren zeventig de schotbalken verving. De Friese Sluis is een Rijksmonument
De Voorstersluis ligt bij Kraggenburg, tussen het Kadoelermeer en de Zwolse Vaart. Deze sluis heeft samen met het gemaal Smeenge en het sluiswachtershuisje een monumentenstatus. De bouw ervan markeert het begin van de Noordoostpolder en de sluis behoort tot de oudste nog bestaande bouwwerken in de Noordoostpolder. De Voorstersluis is een Rijksmonument.
De Urkersluis werd na het droogvallen van de Noordoostpolder en het voltooien van de Urkervaart in 1942 in gebruik genomen. Deze schutsluis overbrugt een verschil in waterpeil tussen de polder en het IJsselmeer van 5,75 meter. De Urkersluis is een Rijksmonument.
De Marknessersluis is gebouwd in 1947 voor het overbruggen van het waterpeil tussen het oostelijk en westelijke deel van de polder. De schutsluis met bijbehorende brug over de Zwolse Vaart heeft een origineel bakstenen bedieningshuisje. Deze heeft een hoge cultuurhistorische waarde, maar is geen Rijksmonument.
Een speciale sluis is de Kadoelerkeersluis. Deze heeft geen sluiskolk om een verschil in waterniveau te overbruggen. Alleen bij zeer hoog water en storm gaan de deuren dicht om te voorkomen dat plaatsen als Vollenhove en Blokzijl (Overijssel) wateroverlast krijgen. De beweegbare brug van de Kadoelerkeersluis verbindt de Noordoostpolder met de Kop van Overijssel.
Op de kruisingen van wegen en de hoofdvaarten zijn in het oorspronkelijke ontwerp van de polder losstaande beweegbare bruggen aangelegd, waarvan drie in Emmeloord. De Tollebekerbrug over de Urkervaart uit 1956 is de enige nog bestaande losstaande beweegbare brug. Het bedienhuisje werd afgebroken nadat het is aangereden door een tractor.